In-het-wild-estafette
Bernadette Haveman
Schiermonnikoog
25 juli 2018 – 26 juli 2018
Helder. Vandaag is de dag om op pad te gaan.
Snel pak ik wat spullen bij elkaar, gooi mijn rugzak in de auto en vertrek richting Schiermonnikoog. Ik wil slapen in een duinpan. Onderweg denk ik aan wat ik bij me heb. Een brander om te koken heb ik niet meegenomen. Het is kurkdroog in de natuur en ik durf het niet aan om open vuur te maken. Dat betekent ook geen koffie. Hmm, dat kan nog wel eens een dingetje worden. Maar ja, ik ben al onderweg en heb er ook niet aan gedacht om een thermoskan heet water mee te nemen. Een zaklamp heb ik ook niet. Zo doe ik dat dus. Vanuit een impuls gá ik. Onbevangen op weg. En misschien een tikkie naïef.
Gaan waar niets is
Op Schier huur ik een fiets met een karretje. Ik drink nog een pint bij de strandtent en dan zet ik de telefoon uit. Het is zover. Ik ben nog nooit op de oostkant van Schier geweest, dus dat lijkt mij de plek waar ik naar toe moet gaan. Daar is niets heb ik al gehoord en ik zie op de fietskaart dat zelfs de paden op een gegeven moment ophouden. Mooi!
Ik fiets zover ik kan en ga dan met de fiets en het karretje aan de hand verder. De zon brandt fel. De steekvliegen hebben me in de smiezen. Daar ben ik allergisch voor.
Nog even en dan kan ik vast de oversteek maken, dwars door de duinen naar het strand. Maar niet dus. Het hele gebied is afgezet met schrikdraad. Ik moet het hele eind terug. Goed voorbereid weer.
Ik grinnik, spring op de fiets en rijd over een pad wat geen pad is. Het karretje schiet los van de fiets als ik over een hobbel heen ga. Met veel getrek en gezwoeg krijg ik hem weer aangekoppeld. Lopend ga ik verder, maar na een paar meter verder rolt de kar op zijn zij. Mijn spullen vallen eruit en ik voel een dreun op mijn onderbeen. Dat wordt vast een enorme blauwe plek. Gek wijf met je leren laarsjes, kaftanjurk en strohoed.
Via de reddingsweg die achter de duinen langs loopt kom ik in de buurt van de plek waar ik mijn zinnen op heb gezet. Maar de afstand tot de perfecte duinpan is langer dan ik dacht. En het is warm, heel warm.
Geploeter
Via een woest pad met een dikke laag stro erop kom ik met fiets en kar langs een smal stoffig paadje dat naar het strand leidt. Ik koppel het karretje los van de fiets en sleur het ding ploeterend over het smalle pad. Ik val een paar keer, sta weer op en als ik het strand van ver zie overvalt me een gevoel van overwinning. Ik ben ongeremd! Ik ben kapot. Eindelijk kan die kar aan de kant.
Nu nog het hele stuk terug om de fiets op te halen. Als ik het pad nog een keer afloop zie ik dat er ook een smal recht pad achter de duinen loopt dat ik had kunnen nemen. Tjonge. Het is twee uur geleden dat ik mijn biertje dronk en offline ging. Een barre tocht over een klein eiland. Ik mijmer hoeveel tijd het kost om het hele eiland rond te fietsen. Twee uur schat ik in.
De zee, de zee, de zee!
Als ik eindelijk mijn spullen op de plek van bestemming heb komt de beloning. Ik sta op het hoogste punt van de duinen. Het strand is breed en de zee lijkt oneindig. Een paar meeuwen vliegen vlak boven het glinsterende water, de golven rollen in een rustige maar stevige cadans het strand op. Tot mijn vreugde zie ik geen mens. Het is zinderend warm, de zon is fel, goddank staat er een stevige wind.
De zee lonkt, dus ik gooi mijn kleren uit en loop de duin af. Het is best een eind lopen en ik voel de hitte van het zand in mijn voetzolen branden. Ik had slippers aan moeten doen.
Mijn hoofd gloeit, ondanks de hoed die ik draag. Zweet overal.
En ja hoor, nog meer steekvliegen.
Er is niemand, ik ben alleen.
De zee, de zee, de zee!
In een stevig tempo loop ik door, mijn voetzolen doen inmiddels pijn van het hete zand. Moet ik nu juist langzaam lopen of snel?
Euforie
En dan is het moment daar waar ik het allemaal voor gedaan heb. Mijn voeten in het koele water. Er gaat een schok door mijn lijf. Ik loop net zo lang door totdat ik niet meer kan staan.
Tjonge. Mijn huid prikt en tintelt. Het koele zeewater doet meteen zijn werk. Ik laat mezelf een poosje drijven. Het wordt rustig in mijn lijf. De hitte is weggetrokken en het razen in mijn hoofd is gestopt. Als ik aan mijn armen voel dan merk ik dat mijn huid koud en strak is. Ik draai me om en voel de bodem van de zee weer onder mijn voeten. Mijn hoofd steekt net boven het water uit en ik tuur een poosje over het wateroppervlak. Er hangen een paar druppels water aan mijn wimpers. En terwijl ik dat denk voel ik het prikken in mijn ogen. Als ik met mijn tong langs mijn lippen ga proef ik zout. Ik voel een golf van euforie door mijn lijf stromen, spring op en joel. Sta stil en duik weer onder water.
Ik zing ‘Staying alive’
‘Dit is het, dit is het!’, zeg ik hardop. De natuur is een wonder. Wonderschoon ook. Ik mijmer erop en hoor mezelf hardop zeggen ‘Leven is mooi’. Daar kan ik wel wat mee, dat reikt veel verder dan de geijkte uitspraak “hèt leven is mooi”. Want of ‘het leven’ daadwerkelijk mooi is, is nogal afhankelijk van de ‘bubbel’ waarin je leeft. Ik moet glimlachen om mijn recalcitrante draak die meteen de kop opsteekt. De draak die er op uit is om neuzen op de feiten te drukken. Over de ellende waar veel mensen in zitten, over de aarde die we uitputten en die zwaar belast is door de vervuiling.
Ik haal diep adem. Ik ben nietig, ik voel me kwetsbaar. Ik ben sterk, ik voel me krachtig. Wild.
Ultiem vrij! Ik spring, dans en speel in de branding. Schreeuw keihard tegen de wind in. Heerlijk dit. Ik maak er tijdens een lange wandeling een spel van om over de kwallen te springen die op het strand liggen. Ik zing ‘Staying alive’, wat een fijn ritme heeft om op te springen. Op precies de goede plek springen is een kwestie van afgestemd zijn.
Afgestemd zijn… Dat gebeurt dus als vanzelf hier.